Op Mijn Achtste Zestigste Moeder: Een Onwaarschijnlijke Reis

‘Marijke, je moet echt stoppen met dromen. Je bent geen twintig meer.’ De stem van mijn zus Annelies galmt nog na in mijn hoofd terwijl ik naar de regen luister die tegen het raam tikt. Ik staar naar de lege wieg in de hoek van de kamer. Mijn handen trillen als ik de kleine sokjes vasthoud die ik gisteren nog heb gebreid.

‘Waarom zou ik moeten stoppen met hopen?’ fluister ik in het donker. Mijn man, Kees, ligt naast me te slapen. Zijn ademhaling is zwaar, alsof hij zelfs in zijn slaap worstelt met de zwaarte van ons verlangen.

Het is niet altijd zo geweest. Vroeger, toen Kees en ik elkaar ontmoetten op de markt in Utrecht, lachten we om alles. We waren jong, verliefd, en dachten dat het leven vanzelf zou lopen. Maar na jaren proberen, na eindeloze ziekenhuisbezoeken en pijnlijke stiltes aan de ontbijttafel, werd het duidelijk: kinderen zouden niet vanzelf komen.

‘Mevrouw Van Dijk, uw kansen zijn nihil,’ zei de gynaecoloog destijds. ‘Misschien moet u nadenken over andere manieren om uw leven in te vullen.’

Die woorden sneden dieper dan ik wilde toegeven. Kees probeerde me op te beuren. ‘We hebben elkaar toch?’ zei hij dan, terwijl hij mijn hand pakte. Maar ik voelde me leeg, alsof er een gat in mijn borst zat dat nooit gevuld kon worden.

Jaren gingen voorbij. Mijn zus kreeg drie kinderen, mijn vriendinnen spraken over hun zwangerschappen en slapeloze nachten. Ik glimlachte altijd beleefd, maar binnenin voelde ik me steeds meer een buitenstaander.

Toen ik zestig werd, gaf ik het op. Ik verkocht de babykleertjes die ik ooit had gekocht in een opwelling van hoop. Kees en ik reisden door Frankrijk, lachten weer samen en vonden een soort vrede met ons lot.

Totdat alles veranderde op een regenachtige dinsdagmiddag. Ik zat in de wachtkamer van het UMC Utrecht voor een routinecontrole – iets met mijn bloeddruk. Naast mij zat een vrouw van mijn leeftijd met een baby op schoot.

‘Is dat uw kleinkind?’ vroeg ik voorzichtig.

Ze glimlachte geheimzinnig. ‘Nee hoor, dit is mijn dochtertje. IVF in Spanje.’

Die woorden bleven hangen. Die avond vertelde ik Kees over haar. Hij lachte het eerst weg. ‘Marijke, we zijn oud! Wie gaat er nu nog aan kinderen beginnen?’ Maar ik zag iets in zijn ogen – een sprankje hoop dat hij net zo goed had weggestopt als ik.

De weken daarna kon ik nergens anders aan denken. Ik zocht alles op over IVF in het buitenland, las forums vol verhalen van vrouwen die hun droom toch hadden waargemaakt. Kees werd stiller, maar protesteerde niet toen ik hem vroeg mee te gaan naar een informatieavond.

‘Wat als het lukt?’ fluisterde ik die avond in bed.

‘En wat als het niet lukt?’ antwoordde hij zacht.

We besloten het te proberen – één keer nog. We verkochten een deel van onze spaargelden, namen vrij van werk en vertrokken naar een kliniek in Barcelona. De behandelingen waren zwaar; mijn lichaam protesteerde bij elke injectie. Soms huilde ik ’s nachts van de pijn en de angst dat het allemaal voor niets zou zijn.

Annelies vond het belachelijk. ‘Je bent egoïstisch,’ zei ze tijdens een familie-etentje. ‘Wat als je straks doodgaat en dat kind alleen achterblijft?’ Haar woorden deden pijn, maar ik wist dat ze ergens ook bang was voor mij.

De maanden sleepten zich voort. Elke controle was een marteling; elke keer dat de telefoon ging, hield ik mijn adem in.

En toen – tegen alle verwachtingen in – was daar ineens dat kleine kloppende hartje op het scherm.

‘Gefeliciteerd, mevrouw Van Dijk,’ zei de arts met een glimlach die ik nooit zal vergeten.

De zwangerschap was zwaar. Mijn lichaam was moe, mijn geest gespannen. Kees was mijn rots; hij masseerde mijn voeten als ze opzwollen en hield me vast als de angst me overmande.

De buitenwereld reageerde gemengd. Sommige mensen feliciteerden ons uitbundig; anderen fluisterden achter onze rug om. ‘Ze is gek geworden,’ hoorde ik eens iemand zeggen bij de bakker.

Mijn moeder – inmiddels 92 – huilde toen ze het hoorde. ‘Ik dacht dat ik nooit oma zou worden van jou,’ snikte ze terwijl ze mijn handen vasthield.

Annelies bleef afstandelijk. Ze stuurde een kaartje: ‘Sterkte.’ Meer niet.

De bevalling kwam veel te vroeg. Het was nacht; Kees reed als een bezetene door de stromende regen naar het ziekenhuis in Utrecht. Ik voelde paniek – niet om mezelf, maar om het kleine leven binnenin mij.

‘Hou vol, Marijke,’ fluisterde Kees terwijl hij mijn hand kneep.

Na uren vol angst en pijn werd daar eindelijk – veel te klein maar levend – onze dochter geboren: Sophie.

Ik huilde tranen die ik nooit eerder had gehuild; tranen van opluchting, dankbaarheid en pure liefde.

De weken daarna waren zwaar. Sophie lag wekenlang in de couveuse; elke dag was een gevecht tussen hoop en vrees. Kees en ik zaten urenlang naast haar bedje, spraken zachtjes tegen haar en zongen oude Nederlandse kinderliedjes.

Langzaam groeide ze sterker. Op een dag mocht ze eindelijk mee naar huis – naar de wieg die al jaren leeg had gestaan.

Annelies kwam langs met bloemen. Ze keek lang naar Sophie voordat ze iets zei.

‘Ze lijkt op jou toen je klein was,’ fluisterde ze uiteindelijk. Er brak iets open tussen ons; we huilden samen om alles wat was geweest en alles wat nu mogelijk was geworden.

Nu zit ik hier, acht maanden later, met Sophie slapend op mijn borst. Mijn leven is totaal veranderd; elke dag is zwaar maar prachtig tegelijk. Soms kijk ik naar haar en vraag ik me af of ik haar alles kan geven wat ze nodig heeft – of ik er lang genoeg voor haar zal zijn.

Maar dan voel ik haar kleine handje om mijn vinger en weet ik: liefde kent geen leeftijd.

Hebben we het juiste gedaan? Is moederschap op deze leeftijd egoïstisch of juist het mooiste bewijs van hoop? Wat zou jij doen als je in mijn schoenen stond?