Toen ik mijn zoon en zijn vrouw uit huis zette – en eindelijk mezelf vond
‘Mam, je overdrijft weer. We hebben het gewoon even zwaar, dat weet je toch?’ Daan’s stem trilt van irritatie terwijl hij zijn jas over de stoel smijt. Marieke, zijn vrouw, kijkt me niet eens aan. Ze zit alweer met haar telefoon in de hand, haar duim driftig scrollend.
Ik voel mijn hart bonzen in mijn borst. Het is de derde keer deze week dat we ruzie hebben over geld, over boodschappen, over… alles eigenlijk. Mijn huis – ooit mijn veilige haven – voelt steeds meer als een slagveld.
‘Daan, ik kan niet alles blijven betalen. Jullie wonen hier nu al acht maanden. Jullie zouden sparen voor een eigen plek, maar ik zie alleen maar lege beloftes en lege flessen wijn in de glasbak.’ Mijn stem klinkt schor, bijna wanhopig.
Hij zucht diep. ‘We doen ons best, mam. Echt.’
Maar ik geloof hem niet meer. Ik zie de afwas die zich opstapelt, de was die ik steeds weer doe, de boodschappen die ik alleen sjouw door de regen van de Albert Heijn naar huis. En elke keer als ik er iets van zeg, krijg ik te horen dat ik ze niet steun, dat ik altijd kritiek heb.
Ik ben nooit een perfecte moeder geweest. Dat weet ik best. Maar sinds hun komst voel ik me geen moeder meer, maar een soort huishoudster zonder rechten. Mijn eigen leven is verdwenen achter hun eisen en verwachtingen.
De eerste maanden probeerde ik begripvol te zijn. Daan had zijn baan verloren bij het distributiecentrum in Utrecht – reorganisatie, zeiden ze. Marieke’s contract bij de kinderopvang werd niet verlengd. Ze stonden met hun rug tegen de muur, zeiden ze. En natuurlijk zei ik ja toen ze vroegen of ze tijdelijk bij mij konden wonen in Amersfoort.
Maar tijdelijk werd permanent. En met elke dag groeide het gevoel dat ik gevangen zat in mijn eigen huis.
‘Mam, kunnen we misschien wat geld lenen voor de huur van volgende maand? We hebben bijna genoeg gespaard voor een appartement in Leusden,’ vraagt Marieke plotseling zonder op te kijken van haar telefoon.
‘Jullie betalen hier geen huur,’ zeg ik zachtjes. ‘En toch kom ik elke maand tekort.’
Daan kijkt me aan met die blik die hij als kind ook had als hij betrapt werd op stiekem snoepen: een mengeling van schaamte en woede.
‘Weet je wat? Laat maar zitten,’ zegt hij uiteindelijk. ‘We zoeken het zelf wel uit.’
Die avond lig ik wakker in bed. Ik staar naar het plafond en hoor hun stemmen beneden – gelach, muziek op de achtergrond. Mijn hoofd maalt: Ben ik te streng? Ben ik een slechte moeder? Had ik meer moeten doen? Of juist minder?
Ik denk terug aan vroeger. Aan hoe Daan als kleine jongen altijd naar me toe kwam als hij bang was voor onweer. Hoe hij me vastpakte en zei: ‘Jij zorgt altijd voor mij, mam.’ En nu? Nu voelt het alsof zorgen nooit genoeg is.
De volgende ochtend vind ik een briefje op het aanrecht: ‘Mam, we zijn laat thuis vanavond. Maak je geen zorgen om het eten.’ Geen sorry voor de rommel, geen dankjewel voor alles wat ik doe.
Op mijn werk bij de bibliotheek merk ik dat ik steeds vaker afwezig ben met mijn gedachten. Mijn collega’s vragen of het wel goed gaat thuis. Ik lach het weg, maar vanbinnen voel ik me steeds leger worden.
Op een zaterdagmiddag barst alles los. Ik kom thuis en vind Daan en Marieke op de bank, omringd door chipszakken en lege blikjes bier. De woonkamer is een puinhoop.
‘Dit kan zo niet langer,’ zeg ik met trillende stem.
Daan kijkt op, verbaasd door mijn toon.
‘Jullie moeten weg,’ zeg ik dan. ‘Ik trek dit niet meer. Jullie moeten binnen twee weken iets anders vinden.’
Het blijft even stil. Dan schiet Marieke overeind.
‘Serieus? Je zet ons gewoon op straat?’
‘Ik heb alles gedaan wat ik kon,’ fluister ik. ‘Maar dit… dit is niet meer mijn thuis.’
Daan zegt niets. Zijn ogen vullen zich met tranen – of is het woede? Misschien allebei.
De dagen daarna zijn ijzig stil in huis. Ze praten nauwelijks tegen me; ze eten op hun kamer en vermijden mijn blik. Ik voel me schuldig – vreselijk schuldig – maar ook opgelucht.
Op de dag dat ze vertrekken, staat Daan in de deuropening met zijn koffer.
‘Ik snap het niet, mam,’ zegt hij zachtjes. ‘Waarom nu pas?’
Ik slik de brok in mijn keel weg.
‘Omdat ik eindelijk voor mezelf kies,’ antwoord ik.
Ze vertrekken zonder om te kijken.
De stilte die achterblijft is oorverdovend. Ik loop door het huis en voel me verloren én vrij tegelijk. De eerste avond huil ik tot ik in slaap val; de tweede avond zet ik muziek op en dans alleen in de woonkamer.
Langzaam begin ik weer te leven voor mezelf. Ik ga vaker wandelen in het bos bij Soestduinen, spreek af met oude vriendinnen en neem zelfs een cursus schilderen bij het buurthuis.
Maar soms – als het ’s avonds stil is – vraag ik me af: Had ik dit eerder moeten doen? Ben ik nu egoïstisch of eindelijk eerlijk tegenover mezelf?
Wat betekent het eigenlijk om een goede moeder te zijn? Is er iemand die dat echt weet?