Toen ik voor het eerst ‘nee’ zei tegen mijn moeder: Een verhaal over vrijheid en schuld

‘Waarom doe je altijd zo moeilijk, Marloes? Je weet toch dat ik je nodig heb!’ De stem van mijn moeder trilt door de telefoon, scherp als het Friese winterlicht dat door het raam van mijn studentenkamer valt. Mijn vingers klemmen zich om mijn mobiel. Ik voel mijn hart bonzen in mijn keel.

‘Mam, ik kan niet elk weekend terugkomen. Ik heb hier ook mijn eigen leven,’ zeg ik zacht, bijna smekend. Maar ze hoort het niet – of wil het niet horen.

‘Je vader heeft weer last van zijn rug, en je broertje moet naar voetbal. Wie moet dat allemaal doen als jij er niet bent? Je weet hoe druk het is op de boerderij.’

Ik sluit mijn ogen. Ik zie het erf voor me, de geur van nat gras en koeienmest, de eindeloze taken die nooit klaar zijn. Mijn moeder die altijd alles regelt, maar nooit klaagt. En ik – de oudste dochter – die nu in Groningen studeert, kilometers weg van alles wat vertrouwd is.

‘Mam, ik moet ophangen. Ik heb straks college.’ Mijn stem klinkt vreemder dan ik wil.

‘Marloes…’

Maar ik druk op het rode knopje. Stilte. Mijn adem stokt. Voor het eerst in mijn leven heb ik haar geweigerd.

De kamer lijkt kleiner te worden. Mijn huisgenootje Noor kijkt me aan vanaf haar bureau. ‘Alles oké?’ vraagt ze voorzichtig.

Ik knik, maar voel hoe de tranen prikken achter mijn ogen. ‘Familie,’ mompel ik. ‘Altijd ingewikkeld.’

Noor glimlacht begrijpend, maar haar ouders wonen in Amersfoort en bemoeien zich nauwelijks met haar leven. Ze begrijpt het niet echt.

Die avond lig ik wakker in mijn bed, luisterend naar het zachte gezoem van de stad buiten. Ik denk aan vroeger: hoe ik als klein meisje altijd probeerde iedereen tevreden te houden. Hoe ik op mijn tenen liep tussen de wensen van mijn ouders, de verwachtingen van het dorp en mijn eigen dromen die steeds verder weg leken.

‘Je bent zo’n slimme meid, Marloes,’ zei meester De Vries op de basisschool. ‘Jij moet later iets groots gaan doen.’ Maar in ons dorp betekent ‘groot’ vooral: niet te veel opvallen.

Toen ik vorig jaar vertelde dat ik psychologie wilde studeren in Groningen, keek mijn vader me aan alsof ik had gezegd dat ik naar de maan wilde verhuizen.

‘En wie helpt er dan op de boerderij?’ vroeg hij nors.

Mijn moeder zweeg, maar haar blik was genoeg.

Toch ging ik. Met een oude koffer en een hoofd vol schuldgevoel vertrok ik naar de stad. De eerste weken voelde alles vreemd: de drukte, de vrijheid, de stilte in huis als Noor er niet was. Maar langzaam begon ik te ademen. Ik ontdekte dat ik kon kiezen wat ik at, wanneer ik sliep, met wie ik sprak.

Maar elke keer als mijn telefoon ging en ‘Thuis’ op het scherm verscheen, kromp mijn maag samen.

‘Marloes, kun je dit weekend komen helpen met hooien?’

‘Marloes, je broertje heeft ruzie met zijn vriendje. Kun jij met hem praten?’

Het was nooit genoeg.

En nu had ik voor het eerst ‘nee’ gezegd. Het voelde als verraad.

De dagen daarna probeer ik me te concentreren op mijn studie, maar mijn gedachten dwalen steeds af naar thuis. Ik zie mijn moeder voor me, haar handen ruw van het werk, haar ogen moe maar streng. Ik hoor haar stem in mijn hoofd: ‘Je familie laat je niet in de steek.’

Op woensdag belt ze weer.

‘Marloes?’ Haar stem klinkt zachter dan anders.

‘Ja mam?’

‘Het is goed hoor… dat je niet komt. We redden ons wel.’

Ik hoor iets breken in haar stem en voel hoe de schuld als een koude golf over me heen spoelt.

‘Mam…’

Ze zucht diep. ‘Je doet wat je moet doen. Maar soms… soms voelt het alsof je ons vergeet.’

Ik slik. ‘Ik vergeet jullie niet. Echt niet.’

‘We missen je gewoon,’ zegt ze zacht.

Na het gesprek blijf ik lang naar het plafond staren. Kan ik ooit vrij zijn zonder hen pijn te doen?

Die vrijdagavond ga ik met Noor en wat studiegenoten naar een kroeg aan het Gedempte Zuiderdiep. Iedereen lacht, praat over tentamens en vakanties. Maar als iemand vraagt waar ik vandaan kom, voel ik me plotseling klein worden.

‘Uit een dorpje bij Drachten,’ zeg ik snel.

‘Oh, zo’n boerendorp?’ grapt iemand.

Ik lach mee, maar vanbinnen doet het pijn.

Later die nacht lig ik wakker in bed. Ik denk aan mijn broertje Sjoerd die altijd achter me aan liep op het erf, aan mijn vader die nooit zegt wat hij voelt maar alles laat zien in zijn stille gebaren. Aan mijn moeder die alles bij elkaar houdt – behalve zichzelf.

De weken gaan voorbij. Ik haal goede cijfers, maak nieuwe vrienden, begin zelfs te dromen over een stage in Amsterdam. Maar elke keer als ik thuiskom – met Kerstmis, met Pasen – voel ik hoe groot de kloof is geworden tussen mij en hen.

Tijdens een familiediner barst de bom.

‘Jij denkt zeker dat je beter bent dan wij nu je studeert,’ snauwt mijn vader als ik voorzichtig vertel over mijn plannen voor Amsterdam.

Mijn moeder zwijgt, kijkt naar haar bord.

‘Nee pap,’ zeg ik zacht. ‘Ik wil gewoon iets anders proberen.’

‘Altijd maar anders! Je moeder heeft zich kapot gewerkt voor jou!’

De stilte is oorverdovend.

Na het eten loop ik alleen door het weiland achter ons huis. De lucht is zwaar van regen en herinneringen. Ik huil – om alles wat ik achterlaat en alles wat ik nooit zal kunnen zijn voor hen.

Terug in Groningen probeer ik mezelf opnieuw uit te vinden. Ik schrijf brieven aan thuis die ik nooit verstuur. Ik praat met Noor over familie en vrijheid, over schuld en verlangen.

Op een avond belt mijn moeder onverwacht.

‘Marloes… Weet je nog dat je vroeger altijd zei dat je psycholoog wilde worden om mensen te helpen?’

‘Ja mam.’

‘Misschien moet je jezelf ook eens helpen.’

Haar woorden raken me dieper dan ze ooit zal weten.

Nu, maanden later, weet ik nog steeds niet of er een manier is om vrij te zijn zonder anderen pijn te doen. Maar misschien is dat wel volwassen worden: leren leven met schuld én liefde tegelijk.

Soms vraag ik me af: hoeveel mag je jezelf gunnen voordat je egoïstisch wordt? En kunnen we ooit echt loskomen van waar we vandaan komen?