Tussen Liefde en Grenzen: Het Verhaal van een Oma

‘Mam, kun je morgen weer op Noor passen? Ik heb een extra dienst gekregen.’

De stem van mijn dochter, Sanne, klinkt gespannen aan de andere kant van de lijn. Ik kijk naar de klok. Het is al half tien ’s avonds en ik voel de vermoeidheid in mijn botten. Noor ligt boven te slapen in het logeerbed, haar knuffel stevig tegen zich aangedrukt. Mijn hart krimpt samen van liefde voor dat kleine meisje, maar ook van een onbestemd gevoel dat ik niet goed kan plaatsen.

‘Sanne, ik…’ begin ik aarzelend. Maar ze onderbreekt me al.

‘Mam, alsjeblieft. Je weet hoe lastig het is met Mark die zo vaak in het buitenland zit. Ik weet niet wat ik anders moet.’

Ik slik. Natuurlijk weet ik het. Mark, haar man, werkt als ingenieur en is vaker weg dan thuis. Sanne werkt als verpleegkundige in het ziekenhuis in Utrecht; haar diensten zijn onregelmatig en zwaar. Maar ik ben 67, geen 37 meer. Mijn dagen zijn gevuld met oppassen, boodschappen doen, koken, wassen – alles voor Sanne en Noor. Mijn eigen leven lijkt steeds verder weg te glijden.

‘Natuurlijk, lieverd,’ hoor ik mezelf zeggen. ‘Breng haar morgenochtend maar.’

Als ik ophang, staar ik naar mijn handen. Ze trillen een beetje. Vroeger had ik altijd tijd voor mezelf: schilderen in het atelier van de buurvrouw, fietsen door de polder met mijn vriendin Els, koffie drinken op het terras bij de Vecht. Nu lijkt alles te draaien om Noor en Sanne.

De volgende ochtend staat Sanne al vroeg op de stoep. Haar ogen zijn rood van vermoeidheid.

‘Dank je, mam,’ zegt ze snel terwijl ze Noor een kus geeft. ‘Ik weet niet wat ik zonder jou zou moeten.’

Noor zwaait met haar kleine handje. ‘Dag mama!’

Ik glimlach, maar voel een steek van verdriet. Wanneer is het zo geworden dat mijn leven alleen nog maar draait om zorgen voor anderen? Waar ben ík gebleven?

Na het ontbijt wil Noor naar de speeltuin. Terwijl ik haar duw op de schommel, zie ik andere oma’s zitten op het bankje met een boek of gezellig kletsend met elkaar. Ik voel me jaloers op hun vrijheid.

‘Oma, duwen!’ roept Noor ongeduldig.

‘Ja schatje, oma duwt al,’ zeg ik zachtjes.

’s Middags probeer ik even te rusten terwijl Noor een filmpje kijkt. Mijn telefoon trilt: een appje van Els.

‘Kom je morgen mee schilderen? Heb je je kwasten nog?’

Ik zucht diep. Hoe moet ik uitleggen dat ik geen tijd meer heb voor mezelf? Dat ik opgeslokt word door de verwachtingen van mijn dochter?

’s Avonds komt Sanne Noor ophalen. Ze ziet er uitgeput uit.

‘Hoe was het?’ vraagt ze vluchtig.

‘Goed,’ zeg ik. ‘Maar Sanne…’

Ze kijkt me niet aan terwijl ze Noor haar jas aantrekt.

‘Mam, kun je vrijdag ook? Mark komt dan pas laat thuis en ik heb weer een avonddienst.’

Ik voel hoe de woorden zich opstapelen in mijn keel. Ik wil zeggen dat het te veel is, dat ik ook een leven heb. Maar als ik Sanne’s trillende handen zie, slik ik alles weer in.

‘Ja hoor,’ fluister ik.

Die nacht lig ik wakker. Mijn gedachten razen door mijn hoofd. Ben ik egoïstisch als ik verlang naar tijd voor mezelf? Ben ik een slechte moeder als ik grenzen stel?

De dagen rijgen zich aaneen. Noor wordt ziek en moet bij mij blijven omdat Sanne niet vrij kan krijgen. Ik slaap op de bank naast haar bedje, veeg haar voorhoofd af met natte doekjes en zing zachtjes liedjes uit mijn eigen jeugd.

Op een ochtend belt Els opnieuw.

‘Je klinkt zo moe, Marja,’ zegt ze bezorgd. ‘Wanneer doe je eens iets voor jezelf?’

Ik barst in tranen uit.

‘Ik weet het niet meer, Els,’ snik ik. ‘Sanne verwacht zoveel van me. En Noor… ze heeft me nodig.’

Els zwijgt even.

‘Maar wie zorgt er voor jou?’ vraagt ze zacht.

Die vraag blijft hangen in mijn hoofd als een echo die niet weggaat.

Op een zondagmiddag zitten Sanne en ik samen aan tafel terwijl Noor speelt met haar poppen.

‘Sanne,’ begin ik voorzichtig, ‘ik wil iets met je bespreken.’

Ze kijkt op van haar telefoon.

‘Wat is er?’

Mijn hart bonkt in mijn borstkas.

‘Ik hou zielsveel van Noor en van jou. Maar het wordt me soms te veel. Ik heb ook behoefte aan rust en aan dingen die mij gelukkig maken.’

Sanne’s gezicht betrekt.

‘Dus je wilt niet meer oppassen?’ Haar stem klinkt scherp.

‘Dat zeg ik niet,’ zeg ik snel. ‘Maar misschien kunnen we samen kijken naar andere oplossingen? Misschien kan Mark wat vaker thuis zijn? Of kunnen we kijken naar kinderopvang?’

Sanne slaat haar armen over elkaar.

‘Jij was vroeger ook altijd thuis voor mij! Waarom kan dat nu niet voor Noor?’

Ik voel hoe mijn keel dichtknijpt.

‘Omdat ik ouder ben, Sanne. En omdat tijden veranderen.’

Er valt een pijnlijke stilte tussen ons. Noor kijkt op met grote ogen.

‘Oma boos?’ vraagt ze zachtjes.

Ik glimlach flauwtjes en schud mijn hoofd.

‘Nee lieverd, oma is niet boos.’

Na die middag verandert er iets tussen Sanne en mij. Ze vraagt minder vaak of ik kan oppassen, maar als ze het doet klinkt haar stem afstandelijker. Soms voel ik me schuldig – alsof ik haar in de steek laat – maar tegelijkertijd voel ik ook opluchting als ik weer eens met Els kan schilderen of fietsen langs de Vecht.

Toch blijft er iets knagen. De band tussen mij en Sanne is niet meer zoals vroeger; de vanzelfsprekende tederheid is verdwenen en heeft plaatsgemaakt voor afstand en onuitgesproken verwijten.

Op een avond zit ik alleen aan tafel met een kop thee en kijk naar oude foto’s van Sanne als klein meisje. Haar lach was toen zo open, zo vol vertrouwen. Wanneer zijn we elkaar kwijtgeraakt?

Misschien is dit wat het betekent om ouder te worden: loslaten, zelfs als het pijn doet. Maar soms vraag ik me af – waar ligt de grens tussen liefde geven en jezelf verliezen? En wie zorgt er eigenlijk voor de moeders die altijd zorgen?