Tussen Mijn Man en Zijn Moeder: De Prijs van Onzichtbare Loyaliteit

‘Waarom kan je haar niet gewoon zeggen dat we samen verder willen?’ Mijn stem trilt terwijl ik het uitspreek, mijn handen om de mok koffie geklemd alsof die me houvast kan bieden. Het is zaterdagochtend, de regen tikt tegen het raam van ons kleine appartement in Utrecht. Jeroen kijkt me niet aan. Hij staart naar zijn telefoon, alsof daar het antwoord op mijn vraag te vinden is.

‘Ze is gewoon… alleen, Marieke. Sinds papa dood is, heeft ze niemand meer.’

Ik zucht diep. ‘Ze heeft jou. Maar ik ook. En ik ben je vrouw.’

Het blijft stil. Alleen het zachte gezoem van de koelkast vult de ruimte. Ik voel hoe de frustratie zich als een kluwen in mijn maag nestelt. Dit gesprek voeren we al maanden, misschien zelfs jaren. Sinds onze bruiloft – een bescheiden ceremonie in het stadhuis van Amersfoort, waar zijn moeder met een betraand gezicht naast hem zat en ik me afvroeg of ze huilde van geluk of verlies – is er altijd die onzichtbare derde geweest in ons huwelijk.

Toen we trouwden, dacht ik dat we samen een nieuw begin zouden maken. Maar Jeroen bleef elke zondag bij zijn moeder eten, bleef haar boodschappen doen, haar tuin onderhouden, haar belastingpapieren invullen. Eerst vond ik het lief; een zorgzame zoon. Maar naarmate de tijd verstreek, voelde het alsof ik altijd op de tweede plaats kwam.

‘We kunnen toch gewoon hier blijven wonen?’ probeerde hij die ochtend weer. ‘Het is maar tijdelijk, tot ze zich beter voelt.’

‘Tijdelijk duurt nu al drie jaar,’ fluisterde ik.

Die avond lag ik wakker naast hem, luisterend naar zijn ademhaling. Ik dacht aan hoe anders mijn leven had kunnen zijn. Mijn ouders – Jan en Els – hadden altijd een evenwichtige relatie gehad. Ze steunden elkaar, maar gaven elkaar ook ruimte. Mijn moeder zei ooit: ‘Een huwelijk is als fietsen met z’n tweeën; als één iemand niet trapt, val je om.’

De volgende dag stond Jeroen weer vroeg op om naar zijn moeder te gaan. ‘Ik ben vanavond laat thuis,’ zei hij vluchtig terwijl hij zijn jas aantrok.

‘We zouden samen naar de film gaan,’ herinnerde ik hem zachtjes.

‘Sorry, mam heeft me nodig.’

De deur viel dicht. Ik bleef achter in een huis dat steeds leger aanvoelde.

Op mijn werk bij de bibliotheek probeerde ik me te concentreren op het ordenen van boeken, maar mijn gedachten dwaalden steeds af. Mijn collega Sanne merkte het op.

‘Gaat het wel?’ vroeg ze voorzichtig.

Ik haalde mijn schouders op. ‘Het is gewoon… lastig thuis.’

Sanne knikte begrijpend. ‘Schoonmoeders kunnen pittig zijn.’

‘Het is niet alleen zij,’ zei ik zacht. ‘Het is vooral Jeroen. Hij kiest nooit echt voor mij.’

Die avond besloot ik met hem te praten. Toen hij thuiskwam – pas na elven – zat ik aan de keukentafel te wachten.

‘Jeroen, zo kan het niet langer,’ begon ik terwijl ik probeerde mijn stem rustig te houden. ‘Ik voel me alleen in ons huwelijk.’

Hij keek me aan, zijn ogen moe en verdrietig. ‘Wat wil je dan dat ik doe? Haar in de steek laten?’

‘Nee,’ zei ik felder dan bedoeld, ‘maar mij ook niet.’

Hij zweeg. De stilte tussen ons was oorverdovend.

De weken daarna veranderde er niets. Jeroen bleef bij zijn moeder slapen als ze zich slecht voelde – wat steeds vaker gebeurde. Soms kwam hij dagen niet thuis. Ik voelde me verraden, maar vooral onzichtbaar.

Op een avond belde mijn schoonmoeder, mevrouw Van Dijk.

‘Marieke, kun je Jeroen zeggen dat hij even terugbelt? Hij is zijn telefoon vergeten.’

‘Hij is niet thuis,’ antwoordde ik vlak.

Er viel een korte stilte aan de andere kant van de lijn.

‘Je weet dat hij veel voor me betekent, hè?’ Haar stem klonk breekbaar.

‘Dat weet ik,’ zei ik eerlijk. ‘Maar hij betekent ook veel voor mij.’

Ze zuchtte diep. ‘Het is moeilijk om los te laten als je alles bent kwijtgeraakt.’

Ik voelde medelijden met haar, maar ook boosheid. Waarom moest haar verlies mijn geluk overschaduwen?

Op een dag kwam ik thuis en vond Jeroen op de bank met zijn hoofd in zijn handen.

‘Mam wil dat ik bij haar kom wonen,’ zei hij zonder op te kijken.

Mijn hart sloeg over.

‘En jij? Wat wil jij?’ vroeg ik zacht.

Hij keek op, zijn ogen rood van het huilen. ‘Ik weet het niet meer, Marieke. Ik voel me verscheurd.’

Ik knielde naast hem neer en pakte zijn hand vast. ‘Jeroen, ik wil dat je voor ons kiest. Niet tegen haar, maar vóór ons.’

Hij trok zijn hand terug en stond op. ‘Ik kan dit niet,’ fluisterde hij en liep naar de slaapkamer.

Die nacht sliep hij op de bank.

De dagen werden weken. We leefden langs elkaar heen; twee schimmen in hetzelfde huis. Op een avond kwam mijn vader langs.

‘Je moeder maakt zich zorgen om je,’ zei hij terwijl hij een kop thee aannam.

Ik knikte zwijgend.

‘Weet je nog wat ze altijd zei over fietsen?’ vroeg hij met een flauwe glimlach.

Ik glimlachte flauwtjes terug. ‘Ja.’

‘Misschien moet je jezelf afvragen of jullie nog wel samen trappen.’

Zijn woorden bleven hangen.

Die nacht besloot ik dat het zo niet langer kon. Ik pakte een tas en vertrok naar mijn ouders in Amersfoort.

Jeroen belde pas na drie dagen.

‘Waar ben je?’ klonk zijn stem schor aan de andere kant van de lijn.

‘Bij mijn ouders,’ antwoordde ik rustig. ‘Ik heb tijd nodig om na te denken.’

Er viel een lange stilte.

‘Kom je terug?’ vroeg hij uiteindelijk.

‘Dat hangt ervan af of jij eindelijk voor ons wilt kiezen.’

De weken bij mijn ouders waren pijnlijk en helend tegelijk. Mijn moeder luisterde zonder oordeel; mijn vader nam me mee wandelen langs de Eem en liet me praten tot ik geen woorden meer had.

Na een maand stond Jeroen ineens voor de deur in Amersfoort.

‘Mag ik binnenkomen?’ vroeg hij zachtjes.

Ik knikte en liet hem binnen.

We zaten urenlang aan tafel zonder elkaar aan te kijken. Uiteindelijk verbrak hij de stilte.

‘Mam heeft hulp gezocht,’ zei hij schor. ‘Ze krijgt begeleiding van een maatschappelijk werker.’

Ik keek hem aan; voor het eerst in maanden zag ik iets van vastberadenheid in zijn ogen.

‘En jij?’ vroeg ik voorzichtig.

Hij haalde diep adem. ‘Ik wil vechten voor ons, Marieke. Maar ik weet niet of jij dat nog wilt.’

Mijn hart bonsde in mijn borstkas. Ik wist het zelf ook niet zeker meer.

We besloten samen in relatietherapie te gaan – iets wat ik nooit had gedacht te zullen doen. Het was zwaar; oude wonden werden opengereten, verwijten uitgesproken die jarenlang waren ingeslikt.

Langzaam groeide er iets nieuws tussen ons: begrip, voorzichtig vertrouwen. Maar het was nooit meer zoals vroeger; het besef bleef dat liefde soms niet genoeg is als loyaliteit verdeeld blijft tussen twee werelden.

Nu, jaren later, kijk ik terug op die periode als een tijd van pijn én groei. Jeroen en ik wonen nog steeds samen – in een huisje buiten Utrecht – maar onze relatie is veranderd. We hebben geleerd grenzen te stellen, maar soms voel ik nog steeds die oude onzekerheid knagen.

Was het egoïsme om voor mezelf te kiezen? Of juist kracht? En hoeveel kun je eigenlijk vragen van iemand die verscheurd wordt tussen liefde voor zijn moeder en liefde voor jou?