Twee keer per jaar stuur ik mijn kleinzoon geld – maar van hem hoor ik nooit iets terug
‘Weer geen bericht van Daan,’ denk ik terwijl ik de envelop dichtplak. Mijn handen trillen een beetje, niet van ouderdom, maar van teleurstelling. Het is de tweede keer dit jaar dat ik hem geld stuur. “Waarom doe ik dit eigenlijk nog?” fluister ik tegen mezelf, terwijl de geur van koffie zich door mijn kleine appartement verspreidt.
“Pap, je moet het niet zo zwaar opnemen,” zei mijn dochter Marieke laatst aan de telefoon. “Daan is gewoon druk met zijn studie.” Maar haar stem klonk onzeker, alsof ze zelf ook niet helemaal geloofde wat ze zei.
Ik herinner me nog goed hoe het vroeger was. Daan was als kleine jongen altijd bij me in de tuin. “Opa, mag ik helpen met de tomaten?” vroeg hij dan, zijn ogen groot van nieuwsgierigheid. We konden uren samen rommelen in de aarde, lachen om de regenwormen die we vonden. Maar nu? Nu is hij een student in Utrecht, met een leven waar ik blijkbaar geen deel meer van uitmaak.
Zijn zusjes, Lotte en Noor, zijn anders. Zodra ze het geld ontvangen hebben, bellen ze meteen. “Opa! Dankjewel! Ik heb eindelijk die nieuwe jas kunnen kopen!” roept Lotte dan enthousiast. Noor stuurt foto’s van haar schilderijen die ze met mijn bijdrage heeft kunnen maken. Ik voel me dan even belangrijk, even nodig.
Maar van Daan… niets. Geen appje, geen kaartje, geen telefoontje. Soms vraag ik me af of hij het geld überhaupt ontvangt. Of misschien schaamt hij zich? Of is hij gewoon vergeten hoe het voelt om samen te zijn?
Afgelopen kerst probeerde ik het gesprek voorzichtig aan te snijden tijdens het familiediner. De sfeer was gespannen; Marieke keek me waarschuwend aan. “Laat het nou maar,” fluisterde ze toen Daan even naar de keuken liep. Maar ik kon het niet laten.
“Daan,” begon ik toen hij terugkwam, “heb je mijn brief nog gekregen?”
Hij keek op van zijn telefoon, zijn gezicht ondoorgrondelijk. “Ja opa, dankjewel,” mompelde hij zonder op te kijken.
“Het is fijn om iets van je te horen, jongen,” probeerde ik voorzichtig.
Hij haalde zijn schouders op en ging weer zitten. Het gesprek viel stil. Noor prikte ongemakkelijk in haar aardappelpuree en Lotte keek naar haar moeder voor hulp.
Na het eten bleef ik achter met een gevoel van leegte. Marieke kwam naast me zitten en legde haar hand op mijn schouder. “Hij is gewoon anders dan de meiden, pap. Jongens praten minder.”
Maar dat geloofde ik niet helemaal. Ik zie genoeg vaders en zonen samen fietsen in het park, lachend en pratend over voetbal of school. Waarom lukt dat bij ons niet meer?
De dagen na kerst voelde mijn huis leger dan ooit. Ik probeerde mezelf bezig te houden: een puzzel maken, de krant lezen, oude fotoalbums doorbladeren. Op een avond vond ik een foto van Daan als kleine jongen op mijn schouders, zijn armen wijd gespreid als een vliegtuig.
Tranen prikten achter mijn ogen. Waar was die tijd gebleven? Wanneer was de afstand zo groot geworden?
Ik besloot hem een brief te schrijven, ouderwets met pen en papier:
“Lieve Daan,
Ik hoop dat alles goed met je gaat in Utrecht. Ik mis onze gesprekken en hoop dat je weet dat je altijd welkom bent bij mij thuis – met of zonder reden. Je hoeft me niet te bedanken voor het geld; ik wil gewoon weten hoe het met je gaat.
Liefs,
Opa”
Ik kreeg geen antwoord.
Weken gingen voorbij. De lente kwam en ging. Mijn tuin stond weer vol tomatenplanten, maar niemand om ze mee te delen.
Op een dag belde Noor onverwachts aan. Ze had haar schilderijen meegenomen om te laten zien. We dronken thee en lachten om oude verhalen.
“Waarom komt Daan nooit meer langs?” vroeg ze plotseling.
Ik haalde mijn schouders op. “Misschien heeft hij me niet meer nodig.”
Noor keek me aan met grote ogen. “Iedereen heeft zijn opa nodig.”
Die nacht lag ik wakker en dacht aan haar woorden. Had ik iets verkeerd gedaan? Was ik te streng geweest vroeger? Of is dit gewoon hoe het leven gaat – dat mensen uit elkaar groeien?
Op een regenachtige zondag besloot ik naar Utrecht te reizen. Zonder aankondiging stond ik voor Daan’s studentenhuis. Mijn hart bonsde in mijn borstkas toen ik aanbelde.
Een jongen deed open, duidelijk niet Daan. “Zoekt u iemand?”
“Ja, Daan van der Meer.”
“Oh, die woont hier niet meer sinds vorige maand.”
Mijn wereld stond even stil.
Met lood in mijn schoenen liep ik terug naar het station. In de trein staarde ik uit het raam naar de grijze lucht boven de weilanden.
Thuisgekomen vond ik een kaartje op de mat:
“Opa,
Sorry dat ik zo weinig van me laat horen. Het is niet omdat ik je vergeten ben – soms weet ik gewoon niet wat ik moet zeggen of hoe ik moet beginnen. Ik hoop dat je begrijpt dat ik je waardeer.
Groetjes,
Daan”
Ik las het kaartje drie keer over voordat de tranen kwamen.
Misschien zijn woorden soms moeilijker dan we denken. Misschien is liefde niet altijd zichtbaar of hoorbaar – maar wel voelbaar in kleine gebaren.
En toch vraag ik me af: hoeveel stiltes kan een hart verdragen voordat het breekt? Hoeveel brieven moet je schrijven voordat iemand écht begrijpt hoeveel je om hem geeft?