Vastgelopen tussen verleden en toekomst: Mijn leven met mijn moeder
‘Waarom heb je de melk weer niet teruggezet, Marieke?’ De stem van mijn moeder snijdt door de stilte van de vroege ochtend. Ik sta met trillende handen bij het aanrecht, starend naar het lege pak melk dat ik inderdaad vergeten ben terug te zetten. ‘Sorry mam,’ mompel ik, terwijl ik voel hoe de schaamte als een koude golf over me heen spoelt.
Het is alweer drie jaar geleden dat ik, na mijn scheiding en het verlies van mijn baan, terug naar het huis van mijn moeder in Amersfoort ben verhuisd. Ik was 38, volwassen, met een rugzak vol dromen die langzaam uit mijn vingers waren geglipt. Mijn moeder, Ans, was toen al 76 en haar gezondheid ging achteruit. ‘Het is maar tijdelijk,’ zei ik tegen mezelf. Maar tijdelijk werd maanden, maanden werden jaren.
Elke ochtend begint met dezelfde rituelen: koffie zetten, pillen klaarleggen, haar helpen met aankleden. Soms lijkt het alsof ik zelf weer een kind ben, gevangen in het huis waar ik ben opgegroeid. Maar nu zijn de rollen omgedraaid. ‘Je moet niet zo laat naar bed gaan, Marieke,’ zegt ze vaak, alsof ik nog steeds zestien ben en huiswerk moet maken.
De muren van het huis zijn doordrenkt met herinneringen. Aan de muur hangt een vergeeld portret van mijn vader, die tien jaar geleden overleed. Zijn afwezigheid is voelbaar in elke kamer. Mijn moeder praat nog vaak tegen zijn foto. ‘Henk, wat zouden we toch zonder Marieke moeten?’ zegt ze dan zachtjes. Soms hoor ik haar snikken als ze denkt dat ik niet luister.
Mijn broer, Jeroen, woont met zijn gezin in Groningen. Hij belt af en toe, maar komt zelden langs. ‘Je weet hoe druk we het hebben met de kinderen,’ zegt hij dan verontschuldigend. Soms voel ik woede opborrelen als ik zijn stem hoor. Waarom ben ik degene die alles moet opvangen? Waarom voel ik me zo verantwoordelijk?
Op een avond zit ik aan de keukentafel, starend naar de stapel rekeningen en formulieren voor de Wmo-voorzieningen. Mijn moeder zit tegenover me en kijkt me aan met haar doordringende blauwe ogen. ‘Je moet ook aan jezelf denken, meisje,’ zegt ze plotseling. Haar stem klinkt breekbaar. ‘Ik wil niet dat je je leven opgeeft voor mij.’
Ik weet niet wat ik moet zeggen. Hoe leg ik uit dat ik me gevangen voel? Dat ik soms droom van een eigen huisje in Utrecht, van avonden uit met vrienden, van een baan waarin ik weer iets beteken? Maar tegelijkertijd knaagt het schuldgevoel aan me. Wie zorgt er voor haar als ik wegga?
De dagen glijden voorbij in een sleur van boodschappen doen, doktersbezoeken en eindeloze discussies over kleine dingen: de thermostaat die te hoog staat, de krant die verkeerd is opgevouwen, het geluid van mijn telefoon als ik eindelijk even met een vriendin bel.
‘Je bent altijd zo moe de laatste tijd,’ merkt mijn moeder op tijdens het avondeten. Haar handen trillen als ze haar vork vasthoudt. ‘Misschien moet je eens wat meer naar buiten.’
Ik knik zwijgend en probeer haar niet te laten merken hoe uitgeput ik ben. Soms ga ik ’s avonds laat wandelen door de lege straten van de wijk, alleen met mijn gedachten en het zachte gezoem van lantaarnpalen. Ik vraag me af of andere mensen zich ook zo opgesloten voelen in hun eigen leven.
Op een dag belt Jeroen onverwachts aan. Zijn komst vult het huis met een ongemakkelijke spanning. Tijdens het eten probeert hij luchtig te doen, maar al snel barst de bom.
‘Je kunt niet alles alleen blijven doen, Marieke,’ zegt hij fel. ‘Misschien moeten we toch eens kijken naar een verzorgingstehuis.’
Mijn moeder kijkt hem aan met tranen in haar ogen. ‘Dat wil ik niet! Ik wil thuis blijven zolang het kan.’
‘En Marieke dan?’ vraagt Jeroen. ‘Ze heeft ook recht op haar eigen leven.’
Ik voel hoe alle ogen op mij gericht zijn. Mijn hart bonkt in mijn keel. ‘Ik weet het niet meer,’ fluister ik uiteindelijk. ‘Ik wil niemand teleurstellen.’
Na die avond verandert er weinig. Jeroen vertrekt weer naar Groningen en stuurt af en toe een appje: “Gaat het?” Ik antwoord altijd: “Ja hoor.” Maar diep vanbinnen weet ik dat het niet goed gaat.
Soms fantaseer ik over ontsnappen. Over alles achterlaten en opnieuw beginnen in een andere stad, waar niemand me kent en niemand iets van me verwacht. Maar dan zie ik mijn moeder zitten in haar stoel bij het raam, haar handen gevouwen in haar schoot, starend naar buiten alsof ze wacht op iets wat nooit meer terugkomt.
Op een regenachtige zondagmiddag barst alles eruit. Ik zit tegenover mijn moeder in de woonkamer en ineens begin ik te huilen – grote, oncontroleerbare snikken die uit het diepst van mijn buik komen.
‘Ik kan niet meer, mam,’ stamel ik tussen de tranen door. ‘Ik voel me zo alleen.’
Ze pakt mijn hand vast met haar koude vingers en kijkt me aan zoals alleen moeders dat kunnen – vol liefde en verdriet tegelijk.
‘Je hoeft niet alles alleen te dragen, Marieke,’ zegt ze zachtjes. ‘Misschien moeten we samen hulp zoeken.’
Die avond zoeken we samen informatie op over mantelzorgondersteuning en praten we voor het eerst eerlijk over onze angsten en verlangens. Het lucht op, maar lost niets direct op.
Toch voelt het alsof er iets verschuift tussen ons – een klein sprankje hoop dat misschien niet alles vast hoeft te zitten.
Nu zit ik hier aan dezelfde keukentafel waar alles begon en vraag ik me af: hoeveel mag je jezelf opofferen voor iemand van wie je houdt? En wanneer is het tijd om voor jezelf te kiezen? Wie herkent deze strijd?