Zondag zonder mij: een moederhart tussen verlangen en loslaten
‘Kun je deze zondag misschien niet komen, Marjan? We willen het huis even voor onszelf.’
De woorden van mijn schoondochter, Anneke, galmen na in mijn hoofd terwijl ik de aardappels schil. Mijn handen trillen. Ik hoor haar stem nog, vriendelijk maar onverbiddelijk. Mijn zoon, Jeroen, stond erbij en keek naar zijn schoenen. Geen woord van hem. Geen blik. Alsof ik plotseling een indringer was in hun leven.
Vroeger dacht ik dat zondag heilig was. Zondag was familie. Mijn moeder maakte altijd kippensoep, de geur trok door het hele huis. We zaten met z’n allen aan tafel, zelfs als we ruzie hadden. Toen Jeroen klein was, rende hij altijd naar me toe op zondagochtend: ‘Mama, wat eten we vandaag?’ En ik lachte, want het antwoord was altijd hetzelfde.
Toen Jeroen met Anneke trouwde, was ik blij dat ze de traditie wilden voortzetten. Elke zondag bij hen thuis. Ik bracht appeltaart mee, hielp met de kinderen, luisterde naar hun verhalen. Het voelde alsof ik nog steeds nodig was. Alsof ik nog steeds deel uitmaakte van hun leven.
Maar nu… Nu is er ineens een grens getrokken. ‘We willen het huis voor onszelf.’ Wat betekent dat? Ben ik te veel? Te aanwezig? Heb ik iets verkeerd gedaan?
Ik probeer het gesprek terug te halen. Anneke had haar haar in een strakke knot, haar ogen waren moe. ‘We zijn zo druk geweest de laatste tijd,’ zei ze zacht. ‘De kinderen zijn ook toe aan rust.’
‘Natuurlijk,’ zei ik. ‘Ik snap het.’ Maar dat deed ik niet. Niet echt.
Die avond belde ik mijn zus, Els.
‘Ze willen gewoon hun eigen leven leiden, Marjan,’ zei ze. ‘Je moet ze loslaten.’
‘Maar hoe dan?’ Mijn stem brak. ‘Ik heb alles voor Jeroen gedaan. Alles! En nu… nu mag ik niet eens meer komen op zondag.’
Els zuchtte. ‘Misschien moet je iets voor jezelf gaan doen. Een hobby of zo.’
Een hobby? Ik ben 64. Mijn leven was altijd mijn gezin.
De dagen erna voel ik me leeg. Ik loop door het huis, kijk naar de foto’s aan de muur: Jeroen als baby, Jeroen op zijn eerste fiets, Jeroen met zijn diploma. Ik heb hem alles gegeven wat ik kon.
Op zaterdagavond bel ik Jeroen.
‘Hoi mam,’ zegt hij.
‘Hoi lieverd. Hoe is het?’
‘Druk. De kinderen zijn lastig vandaag.’
Ik slik. ‘Jeroen… Vind je het erg dat ik zondag niet kom?’
Hij is even stil. ‘Nee mam, het is goed zo. We willen gewoon even tijd met het gezin.’
‘Maar…’
‘Mam, het is niet persoonlijk. Anneke en ik hebben het nodig.’
Ik hoor de vermoeidheid in zijn stem. De afstand.
Zondag voelt vreemd aan zonder hen. Ik maak soep voor mezelf, dek de tafel voor één persoon. De stilte is oorverdovend. Ik probeer te lezen, maar mijn gedachten dwalen steeds af naar Jeroen en Anneke en de kinderen. Zitten ze nu samen aan tafel? Lachen ze? Of is het net zo stil als hier?
’s Middags loop ik door het park. Overal zie ik gezinnen: vaders met kinderen op de schommel, moeders die broodjes smeren op een picknickkleed. Ik voel me een buitenstaander in mijn eigen leven.
Maandag belt Anneke.
‘Hoi Marjan, hoe gaat het?’ Haar stem klinkt voorzichtig.
‘Goed hoor,’ lieg ik.
‘De kinderen vroegen naar oma,’ zegt ze dan ineens.
Mijn hart maakt een sprongetje. ‘Echt?’
‘Ja… Ze misten je appeltaart.’
Ik lach schor. ‘Misschien kan ik volgende week iets brengen?’
‘Dat zou leuk zijn,’ zegt Anneke snel. ‘Maar… misschien alleen even langsbrengen? We hebben nog steeds behoefte aan wat rust.’
Ik hang op en staar naar mijn handen. Alleen even langsbrengen. Geen koffie, geen gesprek, geen spelletjes met de kinderen.
’s Avonds komt buurvrouw Trudy langs voor een kopje thee.
‘Je moet niet alles opgeven voor je kinderen,’ zegt ze stellig. ‘Ze moeten leren hun eigen boontjes te doppen.’
‘Maar wat als ze me vergeten?’ fluister ik.
Trudy pakt mijn hand vast. ‘Dat doen ze niet. Maar jij moet jezelf weer vinden.’
Ik weet niet hoe dat moet.
De weken gaan voorbij. Soms mag ik even langskomen om iets af te geven, soms bellen de kinderen om te vertellen over school of voetbaltraining. Maar de zondagen blijven leeg.
Op een dag krijg ik een uitnodiging van mijn oude vriendin Ingrid om samen naar een museum te gaan in Amsterdam.
‘Kom op Marjan, je hebt altijd van kunst gehouden!’
Ik twijfel, maar ga toch mee. In het museum voel ik me voor het eerst in maanden weer licht. We lachen om oude herinneringen, drinken koffie op een terras aan de gracht.
Als ik thuiskom ligt er een tekening op de mat: ‘Voor oma’ staat erop in kinderlijke hanenpoten, met een hartje erbij.
Mijn ogen vullen zich met tranen.
’s Avonds bel ik Jeroen.
‘Dankjewel voor de tekening,’ zeg ik zacht.
‘De kinderen missen je echt, mam,’ zegt hij plotseling. ‘Maar Anneke en ik… we hebben het gewoon zwaar gehad samen.’
Voor het eerst praat hij openlijk over hun problemen: Anneke’s werkdruk, zijn eigen onzekerheden als vader, de ruzies die ze soms hebben als de kinderen slapen.
‘We wilden niet dat jij je zorgen zou maken,’ zegt hij schuldig.
‘Jullie mogen altijd bij mij terecht,’ zeg ik meteen.
‘Dat weten we mam… Maar soms moeten we zelf vechten voor ons gezin.’
Ik begrijp het ineens beter. Misschien is loslaten ook liefde tonen.
Langzaam bouwt zich een nieuw ritme op: soms samen eten op woensdagavond, soms een wandeling met alleen de kleinkinderen op zaterdagmiddag. De zondagen blijven van hen – en soms ook van mijzelf.
Toch blijft er pijn zitten als ik denk aan die eerste keer dat ze me vroegen weg te blijven. Alsof er een deur dichtging die altijd open had gestaan.
Soms vraag ik me af: wanneer ben je als moeder te veel? Wanneer ben je juist te weinig? En hoe vind je jezelf terug als je altijd alleen maar hebt gezorgd voor anderen?
Misschien herkennen anderen zich hierin… Hoe laat jij los zonder jezelf te verliezen?