Alleen tussen de muren van mijn herinneringen
‘Waarom wil je niet dat ik bij je kom wonen, Saskia?’ Mijn stem trilt, zelfs al probeer ik krachtig te klinken. Aan de andere kant van de lijn hoor ik mijn dochter zuchten. ‘Mam, het is gewoon… het past niet. We hebben zo weinig ruimte, en de kinderen hebben hun eigen leven. Jij hebt toch je huis?’
Ik laat de stilte vallen, voel hoe de woorden als koude regen op mijn huid slaan. Mijn huis. Ja, mijn huis in Amersfoort, waar de muren steeds dichterbij lijken te komen sinds Kees er niet meer is. Waar elke kamer echoot van wat was: zijn lach in de keuken, zijn krant op tafel, zijn pantoffels die ik nog steeds niet durf weg te doen.
Na het telefoongesprek blijf ik zitten aan de keukentafel, mijn handen om een kop lauwe thee geklemd. Buiten trekt een miezerige regen voorbij het raam. Ik hoor het getik op het glas, maar het voelt alsof ik zelf langzaam oplos in de stilte. Mijn zoon, Jeroen, heeft het er ook nooit over gehad. Hij woont met zijn vriendin in Utrecht, druk met werk en hun pasgeboren dochtertje. ‘Mam, je redt je toch prima? Je hebt je bridgeclubje en je tuin.’ Maar de bridgeclub is al maanden niet bij elkaar gekomen sinds Truus ziek werd, en de tuin… die groeit dicht met onkruid.
Soms vraag ik me af of ik iets verkeerd heb gedaan als moeder. Heb ik ze te veel verwend? Of juist te weinig laten zien dat ik ook maar een mens ben? Ik herinner me nog hoe ik vroeger altijd alles regelde: broodtrommels klaarmaken, fietsen repareren, verjaardagen organiseren. Nu lijkt het alsof ze me alleen nog zien als iemand die verzorgd moet worden – of liever nog: iemand die zichzelf verzorgt, zodat zij zich geen zorgen hoeven maken.
De dagen rijgen zich aaneen als grijze kralen aan een ketting. Ik sta op, maak koffie voor twee uit gewoonte, maar drink hem alleen op. Ik loop door het huis en raak dingen aan die niemand meer gebruikt: Kees’ oude pet, een foto van ons gezin op Texel, een halflege fles aftershave. Soms praat ik hardop tegen hem. ‘Wat zou jij doen, Kees? Zou jij ze vragen of je bij ze mocht wonen?’
Op een avond belt Saskia weer. ‘Mam, we willen je uitnodigen voor zondag. Kom je eten? De kinderen willen je zien.’ Ik voel een steek van hoop – misschien kan ik haar uitleggen hoe leeg het voelt hier. Maar als ik aankom in hun rijtjeshuis in Leusden, is alles druk en vol lawaai: kinderen rennen rond, er wordt gelachen om dingen die ik niet begrijp. Tijdens het eten probeer ik te vertellen over mijn dagen, maar Saskia onderbreekt me: ‘Mam, kun je even helpen met de saus?’
Later die avond, als ik terugloop naar mijn auto in de regen, voel ik me meer buitenstaander dan ooit. Alsof ik een figurant ben in hun leven, iemand die af en toe opduikt voor een etentje of een verjaardag.
De volgende ochtend besluit ik naar de huisarts te gaan. Niet omdat ik ziek ben – tenminste, niet lichamelijk – maar omdat ik niet weet hoe lang ik dit nog volhoud. In de wachtkamer zitten andere ouderen; sommigen lijken net zo verloren als ik. De dokter luistert geduldig terwijl ik vertel over mijn dagen, over de stilte en het gemis.
‘Mevrouw Van Dijk,’ zegt hij zacht, ‘heeft u wel eens gedacht aan vrijwilligerswerk? Of aan een praatgroep voor ouderen? U bent niet de enige die hiermee worstelt.’
Ik knik beleefd, maar vanbinnen voel ik weerstand. Moet ik nu ineens nieuwe mensen zoeken? Op mijn leeftijd? Toch neem ik een folder mee over een ontmoetingsgroep in het buurthuis.
De eerste keer dat ik ga, zit ik stijf op een plastic stoel tussen onbekenden. Een vrouw naast me – Els – begint te praten over haar man die vorig jaar is overleden. Haar verhaal lijkt op het mijne; haar ogen zijn rood van het huilen. We drinken koffie en praten over vroeger: over Koninginnedag op het schoolplein, over schaatsen op de gracht in 1963.
Langzaam begin ik te merken dat er meer mensen zijn zoals ik – mensen die zich verloren voelen in hun eigen leven nu alles veranderd is. We lachen samen om oude herinneringen en huilen om wat we missen.
Toch blijft het moeilijk met mijn kinderen. Op een dag bel ik Jeroen en vraag of hij tijd heeft om samen te lunchen. Hij zegt: ‘Mam, deze week is zo druk… misschien volgende maand?’ Ik leg neer en voel boosheid opborrelen. Waarom lijkt het alsof ze geen ruimte voor mij hebben? Hebben ze echt geen tijd of willen ze gewoon niet geconfronteerd worden met mijn verdriet?
Op een avond besluit ik Saskia te bellen en eerlijk te zijn. ‘Sas,’ zeg ik zacht, ‘ik voel me zo alleen. Ik weet dat jullie druk zijn, maar soms heb ik gewoon behoefte aan gezelschap.’
Er valt een stilte aan de andere kant van de lijn. Dan zegt ze: ‘Mam… ik weet niet goed wat ik moet zeggen. Het spijt me dat we zo weinig tijd hebben. Maar we willen ook dat je gelukkig bent – misschien kun je iets vinden wat je leuk vindt om te doen?’
Ik hang op met een dubbel gevoel: verdrietig omdat ze me niet begrijpt, maar ook opgelucht omdat ik eindelijk heb uitgesproken wat er speelt.
De weken daarna probeer ik kleine stapjes te zetten. Ik ga vaker naar het buurthuis en begin zelfs met schilderen – iets wat ik vroeger altijd wilde doen maar nooit durfde. Els wordt langzaam een vriendin; we wandelen samen door het park en praten over onze kinderen en kleinkinderen.
Toch blijft er iets knagen. Op zondagmiddag zit ik alleen in mijn woonkamer en kijk naar foto’s van vroeger: Kees met de kinderen op zijn schouders, vakanties aan zee, verjaardagen vol taart en slingers. Ik vraag me af of dit het nu is – of dit de rest van mijn leven zal zijn.
Soms denk ik terug aan hoe alles begon: verliefd worden op Kees tijdens Koningsdag in Utrecht, samenwonen in dat kleine flatje boven de bakkerij, kinderen krijgen en dromen van later. Nu is later aangebroken – maar niemand heeft me verteld hoe moeilijk het zou zijn om alleen verder te moeten.
Misschien is dat wel wat ouder worden betekent: leren omgaan met verlies én met jezelf. Maar waarom voelt het dan zo zwaar? Waarom lijkt het alsof niemand echt begrijpt hoe leeg het kan zijn?
Ik kijk naar buiten; de regen is gestopt en er breekt voorzichtig zonlicht door de wolken. Misschien moet ik leren om opnieuw te beginnen – zelfs nu nog.
Hebben jullie dat ook wel eens gevoeld? Dat je ineens beseft dat je opnieuw moet leren leven? Wat helpt jullie om door te gaan als alles anders is geworden?