“Genoeg is genoeg!” — Hoe ik leerde nee te zeggen en mijn rust vond

“Je meent het niet, Sanne! We komen toch gewoon weer bij jou crashen na het festival? Je woont toch zo lekker centraal!”

Het is vrijdagavond, de regen tikt tegen mijn ramen in Utrecht. Mijn telefoon trilt onophoudelijk. Ik staar naar het scherm, waar het WhatsApp-groepje ‘De Squad’ ontploft van de berichten. Mijn hart bonkt in mijn keel. Ik weet wat er gaat komen — weer een weekend vol slapeloze nachten, lege koelkast, en overal schoenen, jassen, bierblikjes. Mijn appartement is klein, maar blijkbaar groot genoeg om als gratis hostel te dienen voor mijn vrienden.

“Sorry jongens, ik heb dit weekend echt rust nodig,” typ ik met trillende vingers. Meteen volgt er een reactie van Joris: “Kom op San, je bent altijd zo moeilijk de laatste tijd. Wat is er met je aan de hand?”

Ik slik. Mijn ademhaling versnelt. Waarom voel ik me schuldig? Waarom durf ik niet gewoon nee te zeggen? Mijn gedachten razen: ‘Als ik nu toegeef, ben ik weer dagen bezig met opruimen. Maar als ik nee zeg, ben ik de saaie, ongezellige vriendin.’

Mijn moeder belt. “Sanne, wanneer kom je weer eens langs? Je vader vraagt zich af of je ons vergeten bent.”

“Sorry mam, ik heb het druk met werk en… nou ja, alles.”

Ze zucht diep. “Je was vroeger altijd zo gezellig. Nu hoor ik je alleen als je iets nodig hebt.”

De woorden snijden. Ik voel me verscheurd tussen verwachtingen van anderen en mijn eigen behoefte aan rust. Mijn baan bij het architectenbureau slokt me op; deadlines stapelen zich op. Elke dag fiets ik door de regen naar kantoor, kom uitgeput thuis, en dan begint het sociale circus weer.

Op zaterdagavond staan Joris, Femke en Bas toch voor mijn deur. “We dachten: als jij niet naar ons komt, komen wij wel naar jou!” roept Femke vrolijk terwijl ze haar natte jas over mijn stoel gooit.

Ik glimlach geforceerd. “Leuk dat jullie er zijn…”

Ze installeren zich alsof het hun eigen huis is. Bas zet muziek op, Joris duikt in mijn koelkast. Ik voel hoe mijn energie wegvloeit.

Later die avond zit ik op het balkon met Femke.

“San, wat is er toch? Je bent zo afwezig,” vraagt ze.

Ik kijk haar aan. “Ik ben gewoon moe, Fem.”

Ze lacht het weg. “Ach joh, iedereen is moe! Kom op, leef een beetje!”

Die nacht lig ik wakker in mijn eigen bed terwijl Joris snurkt op de bank en Bas zich uitstrekt op het luchtbed in de woonkamer. Mijn hoofd bonkt. Ik voel me een vreemde in mijn eigen huis.

Zondagmiddag ruim ik alleen op. De rest is al vertrokken naar hun eigen huizen — schoon, rustig, zonder sporen van feestgedruis. Ik kijk naar de lege chipszakken en halflege bierflesjes en voel tranen prikken achter mijn ogen.

Maandag op kantoor vraagt mijn collega Noor: “Gaat het wel met je? Je ziet er moe uit.”

Ik knik zwijgend.

’s Avonds bel ik mijn broer Tom.

“Tom, heb jij ook wel eens het gevoel dat iedereen altijd iets van je wil?”

Hij lacht schamper. “Welkom in de familie, zusje. Maar jij laat het ook altijd toe.”

Zijn woorden blijven hangen. Laat ik het toe? Ben ik echt zo’n deurmat?

Die week besluit ik het anders te doen. Ik zet de groepsapp op stil en neem geen telefoon op als mijn moeder belt. Ik koop bloemen voor mezelf en zet een film op zonder gezelschap.

Maar dan volgt de backlash.

Joris stuurt een boze spraakmemo: “Weet je wat jouw probleem is? Je bent egoïstisch geworden. Vroeger was je altijd in voor gezelligheid.”

Mijn moeder appt: “Je vader is teleurgesteld dat je niet komt eten zondag.”

Ik voel me verscheurd tussen schuldgevoel en opluchting. Voor het eerst in maanden slaap ik een volle nacht door.

Op woensdagavond sta ik oog in oog met mijn moeder in haar keuken.

“Waarom trek je je zo terug?” vraagt ze bezorgd.

Ik slik. “Omdat ik mezelf kwijt ben geraakt, mam. Iedereen wil altijd iets van me, maar niemand vraagt hoe het met mij gaat.”

Ze kijkt me aan met vochtige ogen. “Dat had ik niet door… Ik dacht dat je gewoon geen zin meer had in ons.”

We praten urenlang. Over vroeger, over verwachtingen, over grenzen die nooit besproken zijn.

Met Joris loopt het anders.

Hij staat onverwacht voor mijn deur.

“San, kunnen we praten?”

Ik knik aarzelend.

“Ik snap dat je ruimte nodig hebt,” zegt hij zacht. “Maar we missen je gewoon.”

“Ik mis jullie ook,” fluister ik. “Maar niet ten koste van mezelf.”

Het blijft even stil.

“Misschien moeten we allemaal wat beter luisteren naar elkaar,” zegt hij uiteindelijk.

Langzaam verandert er iets. Mijn vrienden komen minder vaak onaangekondigd langs; mijn moeder vraagt vaker hoe het écht met me gaat voordat ze iets van me verwacht.

Toch blijft het moeilijk om nee te zeggen — elke keer voelt als een kleine overwinning op mezelf.

Nu zit ik hier, met een kop thee bij het raam terwijl de regen zachtjes tikt. Mijn huis voelt eindelijk weer als thuis.

Heb ik de juiste keuze gemaakt door voor mezelf te kiezen? Of ben ik inderdaad egoïstisch geworden? Wat zouden jullie doen als je moest kiezen tussen je eigen rust en andermans verwachtingen?