Hoe gebed mijn huwelijk redde: Mijn weg door crisis, verraad en vergeving
‘Hoe kon je dit doen, Mark?’ Mijn stem trilde, mijn handen klemden zich om de rand van het aanrecht alsof ik anders zou vallen. Hij stond daar, in onze keuken in Utrecht, met zijn hoofd gebogen. De regen tikte tegen het raam, alsof de hemel zelf mijn tranen nadeed.
‘Sanne… Ik weet het niet. Het is gebeurd. Het spijt me zo.’ Zijn stem was schor, zijn ogen rood. Maar wat had ik aan spijt? De pijn sneed door mijn borst als een mes. Mijn man, de vader van onze kinderen, had een ander gehad. En ik? Ik stond op het punt alles te verliezen wat ik ooit als vanzelfsprekend had beschouwd.
De dagen erna waren een waas van stilte en schreeuwen. Onze dochter Lotte van elf keek me met grote ogen aan toen ik haar boterham smeerde. ‘Mama, waarom huilt papa zo vaak?’ vroeg ze zachtjes. Ik slikte, veegde snel een traan weg en glimlachte geforceerd. ‘Papa is gewoon verdrietig, lieverd. Soms gebeuren er dingen die pijn doen.’
’s Nachts lag ik wakker, starend naar het plafond. Mijn gedachten tolden: Was ik niet genoeg? Had ik iets verkeerd gedaan? Of was dit gewoon het leven – onvoorspelbaar en wreed? Ik herinnerde me de woorden van mijn moeder: ‘Als je niet meer weet wat je moet doen, Sanne, bid dan. God hoort je altijd.’ Maar ik had al jaren niet meer gebeden. Toch, uit pure wanhoop, vouwde ik mijn handen samen.
‘God… als U er bent… help me. Geef me kracht. Laat me niet kapotgaan.’
De volgende ochtend voelde ik me niet beter, maar er was een soort rust in mijn borst. Alsof iemand zachtjes over mijn rug streek. Mark probeerde met me te praten, maar alles wat ik kon was huilen of schreeuwen. Soms gooide ik borden stuk – de scherven leken op mijn hart.
Mijn schoonmoeder belde: ‘Sanne, geef hem nog een kans. Iedereen maakt fouten.’ Maar mijn eigen moeder zei: ‘Je hoeft niets te vergeven wat je niet kúnt vergeven.’
Op een zondag besloot ik naar de kerk te gaan. De geur van kaarsen en oud hout bracht herinneringen terug aan vroeger, toen ik als meisje naast mijn vader zat en stiekem zijn hand vasthield tijdens het Onze Vader. De priester sprak over vergeving – niet als zwakte, maar als kracht. Ik voelde iets in mij verschuiven.
Thuis begon ik elke avond te bidden. Niet om Mark terug te krijgen, maar om mezelf niet te verliezen in haat en verdriet. Ik bad voor mijn kinderen, voor rust in huis, voor een teken dat het ooit weer goed zou komen – met of zonder hem.
Mark bleef vechten voor ons huwelijk. Hij schreef brieven, liet bloemen achter op tafel, stuurde appjes: ‘Ik mis je. Ik hou van je. Vergeef me alsjeblieft.’ Maar vertrouwen komt te voet en gaat te paard, zei mijn oma altijd.
Op een avond zat ik met Lotte op de bank. Ze kroop tegen me aan en fluisterde: ‘Mama, ga je papa verlaten?’ Mijn hart brak opnieuw. ‘Ik weet het niet, liefje,’ zei ik eerlijk. ‘Maar wat er ook gebeurt, wij blijven altijd samen.’
De weken werden maanden. We gingen naar relatietherapie in een klein praktijkje aan de Oudegracht. De therapeute, Marjolein, vroeg: ‘Wat wil je écht, Sanne?’ Ik huilde weer – het leek wel of mijn tranen nooit opraakten – en zei: ‘Ik wil vrede in mijn hart. Ik wil niet meer wakker worden met angst.’
Mark vertelde over zijn eenzaamheid, over hoe hij zich verloren voelde in zijn werk als jurist bij de gemeente en hoe hij dacht dat ik hem niet meer zag staan tussen de kinderen en het huishouden. Ik voelde woede opborrelen – waarom had hij niets gezegd? Waarom koos hij voor een ander in plaats van voor mij?
Toch begon er langzaam iets te veranderen. Door het bidden voelde ik me minder alleen. Soms leek het alsof God fluisterde: ‘Je bent sterk genoeg.’ Op een avond zat ik alleen in de tuin onder de sterrenhemel en sprak hardop: ‘Ik vergeef je, Mark.’ De woorden klonken vreemd in het donker, maar ze gaven lucht.
We begonnen opnieuw te praten – echt praten – over onze dromen, onze angsten, onze liefde die ergens onder het puin nog lag te smeulen. Het was niet makkelijk; soms wilde ik hem nog steeds slaan of wegrennen. Maar elke dag koos ik ervoor om te blijven.
Op een dag kwam Mark thuis met een klein houten kruisje dat hij bij een antiekzaakje had gekocht. ‘Voor jou,’ zei hij zachtjes. ‘Omdat jij ons bij elkaar hebt gehouden.’ Ik huilde weer – maar deze keer van dankbaarheid.
Langzaam groeide er iets nieuws tussen ons. Geen blind vertrouwen meer, maar een kwetsbare eerlijkheid die ons dichter bij elkaar bracht dan ooit tevoren. We leerden elkaar opnieuw kennen – als geliefden én als mensen met fouten.
Nu, twee jaar later, kijk ik terug op die donkere tijd en voel ik vooral trots. Trots dat ik niet ben opgegeven; trots dat we samen sterker zijn geworden dan we ooit waren.
Soms vraag ik me af: Had ik hetzelfde gedaan zonder mijn geloof? Was vergeving mogelijk geweest zonder gebed? Misschien niet. Maar één ding weet ik zeker: zelfs uit de diepste pijn kan liefde groeien – als je durft los te laten en opnieuw te vertrouwen.
En jij? Zou jij kunnen vergeven na zo’n verraad? Of is er een grens aan wat liefde aankan?